HET GEZINSLEVEN

Verkering en huwelijk

Het zoeken en vinden van een levensgezel(lin) ging ook niet altijd even gemakkelijk. Van thuis uit was je de boodschap al meegegeven dat je goed moest uitkijken. Het was immers 'geen krentebrood', die was op de bruiloftsmaaltijd maar al te vlug opgegeten. Je moest er je hele leven mee doen. 'Denk er aan dat ze een goed stel handen aan d'r lijf heeft, eentje die het schuurtje bij het huisje houdt'. Zeker geen kakmadam, want daar moest je maar hard voor werken voor poeder en lippenstift. Je was dus een gewaarschuwd man. Eentje uit je eigen gemeenschap moest het er zijn. Dan wist je wat voor vlees je in de kuip had. En je wist dan meteen haar familieeigenschappen.

In zo'n gesloten gemeenschap kende men elk familietrekje: die overdreven schoon waren of die alles over zich heen lieten komen of die erg nieuwsgierig waren of die dachten de wijsheid in pacht te hebben. Ook die hun hart hoog droegen of die altijd in troebel water visten, maar ook die er altoos anders over dachten. Kortom, men kende elke tekortkoming van elkaar. Maar ook werd je op je hart gedrukt 'een mens z'n zin is een mens z'n leven'. En zo gebeurde het maar al te vaak dat men er een tegen kwam met dezelfde achternaam.

's Zaterdagsavonds liep men al maar rondjes in het dorp, al zingend en mondharmonica spelend en het uitdelen van snoepjes en wat plagerijtjes en het overbrengen van de groeten aan elkaar. Het was dan steeds reuze druk met de jeugd. 's Zondagsnamiddags en 's avonds was het bij de driehoek en de postweg te doen. Daar liep dan ook de Chinees met z'n koffertjes te venten met 'pinda-pinda, lekka-lekka'. Als je maar 5 centen bood, dan klonk het al 'sing-sing-sing, sang-sang-haai, wiedewied-sang-haai'. Op die wijze kreeg 'amor' dan gelegenheid zijn liefdespijl af te schieten en kwamen meestal de verkeringen tot stand. Maar 's zondagsavonds na 8 uur lag het hele dorp er stil en verlaten bij. Niemand vertoonde zich dan nog op straat. Want de vissers moesten nog een trekje slapen om dan direct na 12 uur naar de schuitjes te gaan om uit te varen.

Foto trouwerijDe verkering werd gewoonlijk omgezet in een trouwdag. Zo'n trouwdag was een hele belevenis, ook voor elk die verzocht was op het feest te komen. Je kon er je buikje rond eten aan krentebrood, wit brood, melkbrood. En .... er waren koekjes bij de koffie. En als drank was er gouden regen, juffertje in groen, klevende liefde, boerejongens, bier, kortom het was er alles. En het hele feestgebeuren speelde zich bij de bruid thuis af. Wat schragen en banken in huis en het feest was er dan helemaal klaar voor. Zo nu en dan kwamen de feestgangers naar buiten, in rijen gearmd en al zingend en hossend het dorp rond, terwijl de anderen de afwas verzorgden. Het jonge paar ging veelal inwonen bij de moeder van de bruid, omdat er weinig woonruimte was. Zo kon men ook de kosten van huishuur, licht en kolen wat drukken en 'om onder toezicht te leren een gezin draaiende te houden'. De moeder kon dan op het land wat bij verdienen of op de schorren lamsoren of zeekraal snijden; de achterblijvers waren dan toevertrouwd aan de zorgen van het jonge moedertje. Beiden zorgden er op die manier voor het huishouden draaiende te houden. De visserij bracht over het algemeen te weinig op. Daardoor moest men 's zomers hard werken om te trachten de schulden, in de wintermaanden opgedaan, teniet te doen.

De geboorte

Was het eenmaal zo ver dat er een nieuwe burger op het punt stond geboren te worden, dan werd de minderjarigen duidelijk gemaakt dat ze een broertje of zusje zouden krijgen 'via de ooievaar of uit een kool van dokter z'n groentetuin'. De kinderen moesten voor die gelegenheid een dagje gaan logeren bij de familie. De familie en bekenden werden mondeling op de hoogte gebracht van de blijde gebeurtenis, want geboortekaartjes kende men nog niet, evenmin als trouwkaarten. De geboorte moest in de bedstee gebeuren. Daar moest de dokter zich met kaarslicht of bij een petroleumlamp zien te behelpen. De moeder bleef 10 dagen op bed, waarvan de 9e altijd een kritieke dag was. Was die eenmaal achter de rug dan kon de naaste familie opgelucht adem halen. De kinderen kregen dan te horen dat moeder 'een pik in haar been had gekregen van de ooievaar'. Visite moest er niet direct bij, want deze moest eerst wat acclimatiseren. Men was bang dat de kou toe zou slaan en men zwerende borsten zou krijgen. Het bezoek bracht meestal wat eieren mee. Zo'n gezin at weken niets anders dan eieren, gekookt, gebakken of voor de moeder geklust in de koffie 'om weer vlug op te sterken'. Men was altijd blij dat men door de eierberg heen was.

Het eerste kind dat geboren werd, kreeg de naam van één van de ouders van de vader. Bij de volgende was moeders kant aan de beurt. Zo ging dat om en om. De grootouders waren daar zeer mee ingenomen. Ook waren er velen naamzot: de kleinkinderen die naar hen vernoemd waren kregen van tijd tot tijd wat toegestopt terwijl de anderen maar moesten toezien. Verjaardagen werden er niet gevierd; daar was geen geld voor. Een enkele uitzondering was een kroonverjaardag. Op de gewone verjaardagen kreeg men moppen, die men bij de bakker bij het kopen van brood meekreeg. Hierdoor ontstond het gezegde van 'moppenverjaardag'.

Het overlijden

Als iemand overleden was, werd het lijk altijd thuis opgebaard. Al het opschik in huis werd weggeborgen. De spiegel bleef wel hangen, maar werd omgekeerd. De ramen werden veelal zes weken (soms zelfs wel drie maanden) afgesloten met witte lakens. Zolang het huis gesloten was bleef ook het opschik opgeborgen. Was de man of de vrouw overleden, dan ging men vaak voor het verdere van het leven in de rouw. Betrof het een broer of zus dan 1 tot 1½ jaar; bij een oom of tante drie maanden. Ook droeg oom of tante rouw bij het overlijden van een neef of nichtje. Bij een oom of tante werd het raam aan de ene kant van het huis met een wit laken afgesloten. Was het een oom of tante van de kant van de man, dan werd het raam aan de kant waar hij z'n vaste zitplaats had afgesloten; de vrouw kon dan door het andere raam vrijuit naar buiten kijken. Was de overledene een oom of tante van de vrouw, dan werd het raam aan haar kant afgesloten. Had men maar één raam in de kamer, dan werd dit op die wijze voor de helft gesloten.

Vroeger kende men ook het gebruik om een bos stro tegen de buitengevel te zetten zolang het lijk boven de aarde stond. Was de overledene ongetrouwd of jong, dan deed men een groen takje in de bos stro. Bij de begrafenis droeg de lijkdienaar dan een wit roosje op zijn hoed en had dan witte handschoenen aan en hing er aan zijn hoed een grote rouwband. De overledene werd op een berrie naar het graf gedragen door tien mannen, gewoonlijk de naaste buren en vrienden. Bij terugkomst van het graf stond er voor de dragers een schoteltje met wat geldstukken in wit papier gewikkeld, veelal twee kwartjes of een gulden. Voor het verlet kreeg men immers geen loon. Maar over het algemeen maakte men daar geen gebruik van. De familieleden, enkel de mannen, liepen een voor een achter de baar aan. Men wist precies wie achter wie moest lopen. De vrouwen gingen niet mee naar de begraafplaats. Er is zelfs nog een tijd geweest dat de vrouwen tijdens de rouwdienst van de mannen gescheiden zaten. De begrafenis geschiedde steeds van huis uit; ook de rouwdienst werd in het sterfhuis gehouden. Was de overledene een klein kind, dan werd één van de naaste familieleden aangezocht om het kind te dragen. De drager stak dan een Bijbeltje in z'n jaszak waarop het kistje rustte en omarmde zo het kistje. De vader van het kind liep achter de drager aan en getweeën brachten ze het naar het graf, waar de grafdelver hen opwachtte.

© G. de Nooijer


Terug naar Inhoudsopgave